Gesprek in de tuin
n
Een nat en somber weekend. We hebben houtsnippers op de modderpaden gegooid om te voorkomen dat we wegglijden. Een niet te temmen virus raast over de wereld. We zijn er chagrijnig van. Terwijl ik diep in mijn capuchon gedoken over de tuin kijk, valt het me op hoe rustig en ingekeerd het hier is. De enorm krachtige appelbomen maken een welkom gebaar naar de hemel. Ze laten in dit jaargetijde alles los, aanvaarden totaal de nieuwe omstandigheden. Hoe de oogst ook was, niet best dit jaar, ze verzamelen onbekommerd hun krachten weer voor een nieuwe ronde. Ik raak even één van de knoestige basten aan. Ik heb een beetje hoop nodig.
Een kleine zucht siddert langs de kale takken: ‘Op één voorwaarde.’
Verwonderd kijk ik omhoog.
‘Dat je me niet steeds als zwak, bedreigd en hulpbehoevend etiketteert.’
‘Nou ja, zo goed gaan we toch niet met jullie om,’ protesteer ik.
‘Ik red me wel. Jullie zijn het die hulp nodig hebben. Jullie arrogantie en dominantie verhoudt zich totaal niet met jullie kwetsbare positie. Eén virus, een paar graden stijging, een kleine verandering in dit ecosysteem en weg zijn jullie!’
‘Rub it in..’
‘Sorry maar het is niet anders. Vergelijk jullie korte aanwezigheid met die miljoenen jaren van zorgvuldige voorbereiding. Jullie zijn het evolutionaire schuim dat zo wordt weggeblazen. Jullie zullen nauwelijks teruggevonden worden in de toekomstige aardlagen. Een minuscuul laagje plastic misschien, samengeperst door machtige geologische krachten.’
Het duizelt me even als ik de bast loslaat. Mooi is dat. Ik krijg een pak op mijn donder van een boom. De tuin begint te schemeren. Verderop, zichtbaar door de kale bomen, worden lichten ontstoken in mijn huis. Ik verlang naar gezelligheid, wil gelijkgestemden, wegzakken in een warm bad of zo.
‘En dan nog wat..,’ klinkt het achter me. Ik draai me weer om.
‘Je zoekt geruststellende gedachten. Ze vormen je gerieflijke huis. Die comfortabele fauteuil die jou toeroept: denk me nog een keer! Die ligbank van vertrouwde standpunten waarin je al mijmerend oefent in Rien-zijn. Die robuuste stamtafel voor je sub-persoonlijkheden die met elkaar ruziën maar ondertussen besloten hebben dat hun meerstemmigheid de lieve vrede niet mag bedreigen.’
‘Dank je boom, heel wijs hoor. Sinds wanneer heb je ook verstand van psychologie?’
‘Je bent omdat wij er zijn,’ fluistert de boom al bijna onhoorbaar. ‘Geloof me, stukjes van jouzelf zijn elders te vinden, verloren, verborgen in de dialoog die je hebt aan te gaan. Het zal ruimer worden, minder teruggedrongen, minder verschanst in standpunten en visies.’
In gedachten loop ik het pad af. Hier wordt het huis van mijn gedachten ontmaskerd als een comfortabele gevangenis die ik ‘identiteit’ ben gaan noemen, een zelfdefinitie, een ik-kramp die mij eenzaam maakt. Het maatschappelijk gure weer jaagt ons naar binnen, dwingt ons bewoner te zijn, eigendom te claimen, schuttingen te bouwen, grenzen te stellen. Terwijl de reiziger in mij verlangend uit het raam kijkt. Hij is klaar met ‘weten’, met het oppoetsen van zijn beminnelijke gedachtenhuis. Hij wil gaan, het ongekende tegemoet. Ik vul mijn longen met frisse lucht en knipoog naar de bomen onderweg. Ik begrijp de boodschap: wat minder identiteit…wat meer ontmoeting.
Rien