Schoonheid vangen
(nominatie prijsvraag kunsttijdschrift See All This)
Ik herinner me nog goed hoe haar boek enkele weken op mijn bureau lag. Zorgvuldig neergelegd op een vrijgemaakt hoekje, Judith Schalansky’s ‘Inventaris van enkele verliezen’. Soms weet je meteen dat een boek voor je bestemd is, als een blik in de trein die je treft en warm door je heen trekt. Ik had haar echter te gretig vastgepakt, haastig lezend om haar geheim te ontfutselen.
Nu lag het daar en als ik aan het werk ging, streelde ik haar even, sprak geruststellende woorden: ik kom eraan. Zoals je je voor sommige etentjes kleedt, je haren kamt, handen wast, zo vraagt literatuur om je volle aanwezigheid. Het is de bereidheid om een andere wereld binnen te gaan, langzaam, alsof je een statige oprijlaan betreedt.
Ik prijs de dag dat ik als jongeman uit een orthodox, gesloten taalmilieu Nederlands ging studeren. Iets in mij wilde niet vastgelegd worden. Opeens was daar de wereld van de poëzie. De Poolse dichter Czeslaw Milosz zegt het zo:
De poëzie heeft tot doel ons eraan te herinneren
hoe moeilijk het is slechts één persoon te blijven,
want ons huis staat altijd open,
er zitten geen sleutels op de deur
en onzichtbare gasten komen en gaan naar goeddunken
In onze virtuele tijd als een geheimloze doorzonwoning is taal een vluchtig verbruiksartikel. Teksten als dun ijs waar je maar beter snel over kunt schaatsen. Kortademige zinnen die geliked en gedeeld moeten worden en snel, als brood in de zon, staan te vergelen. Als de algoritmes jou maar oppikken, je niet onvindbaar wordt, afval, onderdeel van de trage stroom plastic soep van websites, flyers, columns die door de virtuele ruimte drijft.
Het boek van Schalansky staat nu in de boekenkast tegenover mijn bureau tussen Hesse en andere tijdlozen. Af en toe blader ik weer wat, snuif aan een blad, verzink, verdwijn in een ander, vang schoonheid tegen de gekte en de dreiging van deze tijd.
Rien